Scriptietips

scriptietips voor elk onderdeel

Hoe werkt het?

Op deze pagina hebben wij voor jou een lijstje gemaakt met scriptietips voor elk onderdeel van een scriptie. Dankzij deze tips weet je precies hoe je elk scriptieonderdeel hoort te schrijven en kun je veel efficiënter aan de slag met je scriptie. Voordat je begint met het lezen van de scriptietips, raden we je aan om een plan van aanpak te schrijven. Hoe je dit doet, lees je hier. We hopen dat je mede dankzij deze scriptietips een mooi en geslaagd eindproduct zult opleveren.

-Team scriptiegeslaagd.

De algemene structuur van een scriptie

Hieronder volgt de algemene opbouw van een scriptie. Deze kun je gebruiken voor het schrijven van je eigen scriptie. Let wel op dat iedere opleiding andere regels kan stellen aan de vorm van een scriptie. De onderstaande structuur is echter wel de grote lijn die door bijna iedere opleiding wordt gehanteerd.

Inhoudsopgave

De titelpagina

Hier vermeld je de titel (en eventueel een ondertitel), je naam, opleiding en studentennummer. Een mooie, passende illustratie op de titelpagina is altijd welkom.

 

 

De informatiepagina (optioneel)

Een informatiepagina kun je gebruiken als je visueel een mooie titelpagina hebt en je een andere pagina wil gebruiken voor de extra informatie, zoals informatie over jezelf (naam, studentenummer), over je begeleiders en over je opleiding.

Het voorwoord

In het voorwoord vertel je kort (max. 4 à 5 alinea’s) waar je scriptie over gaat, de aanleiding voor het schrijven hierover en je ervaringen tijdens het schrijven. Vervolgens bedank je iedereen die erbij betrokken was, zoals je scriptiebegeleider(s), en die jou heeft gesteund, zoals je familie en vrienden. Je sluit af met je naam, datum en plaats.

De samenvatting (abstract)

Deel de samenvatting (max. 1 pagina) op in vijf alinea’s waarin je de volgende punten kort benoemt:

Alinea 1: de probleemstelling, doelstelling en de hoofdvraag (zonder de deelvragen) Alinea 2: de gebruikte methoden Alinea 3: de verkregen resultaten Alinea 4: de conclusie, dus het antwoord op de hoofdvraag Alinea 5: de implicaties en/of beperkingen van het onderzoek met eventueel aanbevelingen voor vervolgonderzoek

De inhoudsopgave

Alle onderdelen van je scriptie, inclusief bijlagen, worden in de inhoudsopgave vermeld met paginanummer.

De figuren- en tabellenlijst (optioneel)

Hier som je alle in je scriptie gebruikte figuren en tabellen met bijbehorende paginanummer op. Als je een grote scriptie hebt met veel figuren of tabellen, geeft een figuren- en tabellenlijst de lezer een goed overzicht. In Word kun je deze lijst automatisch genereren via de functie ‘Bijschrift invoegen…’.

Afkortingen (optioneel)

In deze alfabetische afkortingenlijst schrijf je de afkortingen van belangrijke begrippen in je tekst. Deze lijst mag ook na de literatuurlijst geplaatst worden. Let wel op dat je volgens de APA-richtlijnen afkortingen alleen mag gebruiken als deze gangbaar zijn, zoals IQ, of als je hiermee veel ruimte bespaart en herhaling voorkomt.

Begrippenlijst/Definities (optioneel)

Hier staan op alfabetische volgorde alle begrippen in je scriptie die een beknopte uitleg vereisen. Je schrijft dus het begrip op en de uitleg of definitie ervan met bronvermelding.

1. Inleiding

Een goede inleiding bestaat vaak uit de onderstaande onderdelen:

De aanleiding

De aanleiding is de reden dat jij koos voor dit onderzoek en bestaat uit een observatie die de aandacht trekt. Dit kan een recente gebeurtenis zijn in de wetenschap of de samenleving, maar ook een eigen ervaring of een ontwikkeling die invloed heeft op jouw opdrachtgever. Nadat je de aandacht van de lezer hebt getrokken, ga je in op de context van je observatie.

Voorbeeld aanleiding

Stel dat je onderzoek doet aan het euthanasiebeleid in Nederland. Dan kun je bijvoorbeeld je scriptie beginnen met de invoering van de euthanasiewet. 

“In april 2002 zijn euthanasie en hulp bij zelfdoding door artsen gelegaliseerd in Nederland. Nederland is hiermee het eerste land ter wereld dat euthanasie gelegaliseerd heeft.”

De lezer is nu benieuwd en wil meer informatie over deze gebeurtenis. Je kunt nu vertellen welke ontwikkelingen voorafgingen aan de invoering van deze wet:

“Hiervoor waren euthanasiepraktijken verboden. Echter, aangeklaagde artsen werden vaak niet vervolgd als bleek dat ze hadden vastgehouden aan een aantal eisen. Het debat over euthanasie heeft zich vanaf toen steeds meer verplaatst van het al dan nniet toestaan van euthanasie naar het ‘recht’ op euthanasie.”

Het onderwerp afbakenen

Na de aanleiding vertel je op welk aspect van de gebeurtenis je zal inzoomen (en op wat niet). Kom gelijk to the point en baken je onderwerp direct af. Het onderwerp van je scriptie is goed afgebakend wanneer je antwoord kunt geven op de volgende vragen:

  • Locatie: waar speelt het vraagstuk zich af?
  • Tijd: in welk jaar of in welke tijdsperiode speelt het vraagstuk zich af?
  • Relatie: wat is het verband tussen de variabelen van het vraagstuk? 
  • Doelgroep: op welke categorie mensen of dingen richt het vraagstuk zich? 

Soms zijn de bovenstaande aspecten niet (of impliciet) aanwezig, omdat ze irrelevant of niet van toepassing zijn. Zo is het tijdsaspect vaak irrelevant of niet eens aanwezig als de onderzochte variabelen niet gebonden zijn aan een datum of tijdsperiode. Denk bijvoorbeeld aan onderzoeken naar de werking van biologische systemen.

Voorbeeldzinnen om het onderwerp te introduceren:

  • Naar aanleiding van … wordt … onderzocht.
  • Het onderwerp van dit onderzoek is daarom…
  • Dit onderzoek richt zich op … teneinde meer inzicht te verkrijgen in …
  • Lange tijd is bekend dat …, maar het is nog onduidelijk hoe/waarom … plaatsvindt/zich heeft ontwikkeld. Daarom is er onderzoek gedaan naar …
  • Inzicht in … kan eraan bijdragen om …

Voorbeeld afbakening van het onderwerp

Voortbordurend op het onderwerp in de aanleiding wordt nu het onderwerp afgebakend.

“Om meer inzicht te krijgen in de totstandkoming van het euthanasiebeleid zal dit onderzoek zich richten op de factoren die een rol hebben gespeeld in de ontwikkeling van dit beleid.”

Dit onderwerp is goed afgebakend, want de lezer weet precies wat onderzocht wordt (en wat niet), namelijk de factoren die hebben bijgedragen aan de vorming van het euthanasiebeleid (en niet de gevolgen of andere aspecten van het euthanasiebeleid). Ook zijn de criteria van een goed afgebakend onderwerp aanwezig:

  • Locatie: het onderzoek richt zich euthanasiebeleid in Nederland
  • Tijd: het onderzoek richt zich op de tijdsperiode voor de vorming van het euthanasiebeleid.
  • Relatie: het onderzoek richt zich op de invloed van de factoren voorafgaand aan het euthanasiebeleid op de totstandkoming van dit beleid.
  • Doelgroep: het onderzoek richt zich op de factoren voorafgaand aan het euthanasiebeleid (deze factoren mag je later specificeren).

De organisatieomschrijving (indien van toepassing)

Als je voor een organisatie een onderzoek uitvoert, dan beschrijf je hier de relevante aspecten van deze organisatie, zoals de oprichting, het team, de kernactiviteiten, de missie en de visie.

De huidige stand van zaken, achtergrondinformatie

Vertel nu wat er al bekend is over het onderwerp vanuit de literatuur. Beschrijf wat er al is gedaan om het vraagstuk op te lossen en wat de resultaten hiervan waren. Schrijf de bevindingen in een logische volgorde: de oudste eerst, de meest recente aan het einde. Zo wordt duidelijk wat nog onbekend is over je onderwerp en kun je een mooie brug slaan naar de relevantie van jouw onderzoek.

Voorbeeld huidige stand van zaken

Hier kun je kort aangeven welke gebeurtenissen zich afspeelden (in de wetenschap of samenleving) voor de totstandkoming van het euthanasiebeleid, wie er betrokken waren bij het vraagstuk en andere relvante achtergrondinformatie.

“Het idee dat men het ‘recht’ op hulp bij het sterven zou hebben is langzamerhand in de samenleving ontstaan. In Nederland is na de discussies over de Pil van Drion (1991), de zaak Brongersmal (2002), het rapport van de Commissie Dijkhuis (2004) en de publicaties van Chabot (2007) over “verborgen stervenswegen”, in 2010 een nieuwe maatschappelijke discussie opgelaaid over de vraag of mensen die hun leven voltooid achten hulp zouden moeten kunnen krijgen om het eigen leven op een waardige wijze te beëindigen.

“In het voorjaar van 2011 werd de discussie rondom euthanasie, en vooral het vermeende recht hierop, opnieuw leven ingeblazen door het burgerinitiatief ‘Voltooid Leven’ door de initiatiefgroep Uit Vrije Wil, die zich inzet voor de stervenshulpverlening aan ouderen die hun leven voltooid achten. De initiatiefgroep pleit voor legalisering van stervenshulp aan ouderen die hun leven voltooid achten (Uit Vrije Wil 2011). Ook bracht de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Genneeskunst (KNMG) een nieuw standpunt uit innzake euthanasie naar aanleiding van artsen die euthanasieverzoeken te vaak onterechte zouden afwijzen.”

De relevantie

De relevantie is het belang van je onderzoek. De relevantie kan maatschappelijk (gericht op een probleem van de maatschappij), praktisch (gericht op een probleem van een bepaalde groep in de beroepspraktijk) of wetenschappelijk (gericht om een kennishiaat op te vullen) zijn. Dankzij de relevantie moet de lezer begrijpen waarom jouw onderzoek noodzakelijk is. Een vraagstuk is pas relevant als duidelijk is wat de consequenties van het probleem zijn, voor wie het een probleem is en welke voordelen er ontstaan als er inzicht wordt geboden in het probleem. 

De relevantie hoeft niet altijd voor de probleemstelling te komen. Je kunt deze ook na je onderzoeksvragen benoemen. Het gaat erom dat de relevantie logisch aansluit op je tekst.

Voorbeeldzinnen om de relevantie aan te duiden:

  • … is interessant om te onderzoeken, omdat …
  • Onderzoek naar … is van essentieel belang voor …
  • … is een belangrijk aspect van …
  • … speelt een centrale rol in …
  • Recentelijk is er meer aandacht gekomen voor …
  • Dit onderzoek biedt nieuwe inzichten in …
  • Dit is de eerste keer dat de effecten van … worden onderzocht.
  • Deze studie werpt een nieuw licht op …

 

Voorbeeld relevantie

Voorbeeld van een (maatschappelijke) relevantie om het euthanasiebeleid in Nederland te onderzoeken:

“Tot op heden zijn de gebeurtenissen en ontwikkelingen die ten grondslag liggen aan het huidige euthanasiebeleid en de actoren die daarbij betrokken zijn geweest onvoldoende beschreven en geanalyseerd. Inzicht in deze factoren kan van betekenis zijn voor beleidsmakers om een beeld te krijgen over het netwerk van actoren die betrokken zijn bij de ontwikkelingen in het euthanasiebeleid. Ook kunnen de resultaten gebruikt worden bij eventuele toekomstige beleidsevaluaties van bijvoorbeeld de euthanasiewet. In het bijzonder kan dit onderzoek interessant zijn voor onderzoekers en beleidsmakers in het buitenland waar van tijd tot tijd het onderwerp (van legalisering) van euthanasie hoog op de agenda staat.”

De probleemstelling

De probleemstelling is de beschrijving van het probleem/vraagstuk dat je gaat onderzoeken. De probleemstelling is één zin of één paragraaf, niet meer. Een probleemstelling is goed geformuleerd als deze aspecten aanwezig zijn in de probleemstelling:

  • Context: is het duidelijk waar en wanneer het probleem zich afspeelt, wie betrokken zijn bij het probleem en wat er al is gedaan om het op te lossen?
  • Focus: wordt er precies beschreven wat het probleem is en waar het onderzoek over gaat?
  • Relevantie: is het duidelijk wat de gevolgen zijn als het vraagstuk niet wordt opgelost, wie te maken krijgt met deze gevolgen of welke voordelen er zijn als er meer inzicht in het probleem wordt verkregen?
    (Tip: de relevantie moet blijken uit de probleemstelling, deze hoef je niet expliciet te melden)
  • Doel: stuurt de probleemstelling aan naar de doelstelling van het onderzoek?

Voorbeeldzinnen om de probleemstelling aan te duiden:

  • Het probleem is dat …
  • Het is echter onduidelijk of/waarom/hoe …
  • Een van de grootste uitdagingen is …
  • Het is lastig te bepalen of/welke/wat …
  • Het is echter onbekend waarom/hoe/wat …

Voorbeeld probleemstelling

De probleemstelling van het onderzoek naar het euthanasiebeleid in Nederland in één zin:

“Tot op heden zijn de gebeurtenissen en ontwikkelingen die ten grondslag liggen aan het huidige euthanasiebeleid in Nederland en de actoren die daarbij betrokken zijn geweest onvoldoende beschreven en geanalyseerd.”

De doelstelling

Uit je probleemstelling vloeit logischerwijs je doelstelling. De doelstelling geeft aan waar jouw onderzoek inzicht gaat verkrijgen, oftewel het toont aan wat jij wil bereiken met jouw onderzoek. Drie belangrijke opmerkingen bij de doelstelling:

  • Het doel van je onderzoek is nooit om het probleem op te lossen, maar om meer inzicht te bieden in het probleem. 
  • Uit de doelstelling moet ook (impliciet) blijken wat de relevantie is van je onderzoek. Een praktijkgericht onderzoek heeft vaak een maatschappelijke relevantie terwijl een theoretisch onderzoek vaak een wetenschappelijke relevantie heeft. 
  • Omdat de doelstelling wordt gevolgd door de onderzoeksopzet, verwijs je alvast (direct of indirect) in de doelstelling naar het type onderzoek dat je zult uitvoeren.

Voorbeeldzinnen om de doelstelling aan te duiden:

  • Het doel van het onderzoek is om * inzicht te verschaffen in … bij … om …
  • Het doel van deze studie is om * de gevolgen van … inzichtelijk te maken, zodat …
  • Daarom is de doelstelling om * te achterhalen waarom ….
  • Dit onderzoek heeft als doel om * kennis te verzamelen over de factoren die een invloed hebben op …
  • De doelstelling is dus om * te bepalen hoe … zich verhoudt tot … teneinde een advies uit te brengen om …
  • Om beter te begrijpen waarom …, is het doel van dit onderzoek om * …

* Als je direct wil verwijzen naar het type onderzoek, schrijf je op deze plaats: “middels kwalitatief/kwantitatief onderzoek”. Als je indirect wil verwijzen, kun je bijvoorbeeld zeggen: “middels enquêtes/interviews/literatuuronderzoek”.

Voorbeeld doelstelling

De doelstelling van het onderzoek naar het euthanasiebeleid in Nederland:

“De doelstelling van dit onderzoek is het verkrijgen van inzichten in de processen rondom het euthanasiebeleid, de actoren die betrokken zijn bij deze processen, de interacties tussen de verschillende factoren en de interactie tussen beleid en de praktijk.”

Onderzoeksvragen (hoofdvraag en deelvragen/hypothesen)

De hoofdvraag is de centrale onderzoeksvraag waarop jij een antwoord zal geven met jouw onderzoek. Je hoofdvraag is een vraag die gerelateerd is aan de probleemstelling. Zowel voor de hoofdvraag als voor de deelvragen geldt dat er verschillende soorten vragen bestaan met verschillende functies:

Voorbeelden van verschillende soorten deelvragen

Beschrijvende vragen
“Hoeveel vluchtelingen uit Syrië heeft Nederland opgevangen in 2019?”
“Welke maatregelen neemt het kabinet om het lerarentekort terug te dringen?”
“Wat zijn de sterke en zwakke punten van de marketingcampagne van bedrijf X?”

Vergelijkende vragen
“Wat zijn de overeenkomsten tussen de sterke werkwoorden van het Nederlands en het Duits?”
“Welke verschillen zijn er tussen de coronamaatregelen van Nederland en Italië?”

Definiërende vragen
“Wat is typerend voor armoede onder allochtonen in Nederland?”
“Bij welke filosofische denkschool kan het kapitalisme worden ingedeeld?”

Evaluerende/normatieve vragen
“Wat zijn de positieve aspecten van het euthanasiebeleid in Nederland?”
“Is het wenselijk dat verkeersboetes worden verhoogd?”

Verklarende vragen
“Wat zijn de oorzaken van uitstelgedrag bij pubers?”
“Hoe komt het dat alcohol verslavend werkt?”

Voorspellende vragen
“Hoe groot zal het lerarentekort in het voortgezet onderwijs zijn in 2060?”
“Wat zijn de mogelijke gevolgen van de economische crisis op de huizenmarkt?”

Ontwerpende/adviserende vragen
“Hoe kan het niveau van begrijpend lezen van scholieren worden verbeterd?”
“Wat kan er gedaan worden om de toename in drugsverslaafden terug te dringen?”

Toetsende vragen
“Welk effect heeft alcohol op het concentratievermogen bij studenten?”
“Wat is de invloed van stress op het leervermogen?”

 

De hoofdvraag

Een goede hoofdvraag:

  • Bestaat uit één vraag. Dus de koppelwoorden ‘en’ ‘of’ zijn afwezig (tenzij de tweede vraag de implementatie is van de eerste vraag).
  • Moet niet te beantwoorden zijn met “ja” of “nee” (tenzij het een toetsende vraag is).
  • Is geen evaluerende/normatieve vraag.
  • Moet meetbaar zijn via een onderzoeksmethode (tenzij je een literatuuronderzoek doet).
  • Bevat niet de constructie “als … dan …”.
  • Begint niet met “Waarom”.
  • Bevat heldere en goed gedefinieerde begrippen.
  • Volgt logischerwijs uit de probleemstelling. Oftewel, het antwoord op de hoofdvraag biedt inzicht in en levert een bijdrage aan het probleem.
  • Geeft een antwoord waar de maatschappij of de wetenschap iets aan heeft.
  • Nooit eerder onderzocht en richt zich op een actueel onderwerp.

De deelvragen

Omdat de hoofdvraag een vraag is die je niet in één keer kunt beantwoorden, stel je deelvragen op. De deelvragen voldoen aan dezelfde criteria als de hoofdvraag, maar zijn simpeler en specifieker dan de hoofdvraag. Stel geen deelvragen op om voor de hand liggende concepten te verhelderen. Stel maximaal 5 à 7 deelvragen op. Wanneer je een kwantitatief onderzoek
uitvoert, stel je in plaats van deelvragen hypothesen op.

Er zijn twee soorten deelvragen: theoretische deelvragen en onderzoeksdeelvragen. De theoretische
deelvragen gaan over een theoretische verkenning van de begrippen in de hoofdvraag en worden
beantwoord in het theoretisch kader. De onderzoeksdeelvragen daarentegen beantwoord je middels het onderzoek dat je zal uitvoeren. De antwoorden op de onderzoeksdeelvragen schrijf je dan ook op in de resultatensectie van je scriptie.

Om goede deelvragen op te stellen moet je weten welke informatie je nodig hebt om de hoofdvraag te beantwoorden. De hoofdvraag beantwoorden vereist meestal informatie over (minimaal één van) de volgende drie zaken:

1. De huidige situatie
Het doel van je eerste deelvragen is om de huidige probleemstelling beter te beschrijven. Hierbij kun je ingaan op de volgende aspecten:

  • De processen: wat zijn de processen in kwestie, hoe verlopen ze en waar komen ze voor?
  • De betrokkenen: wie zijn er betrokken bij het probleem en wat is hun bijdrage/rol?
  • De uiting van het probleem: waar, wanneer, hoe vaak, in welke vorm treedt het probleem op? 
  • De gevolgen van het probleem: wat is de impact van het probleem op de betrokkenen?
  • De oorzaken van het probleem: welke factoren leidden tot het probleem?

2. De gewenste situatie
Een gewenste situatie is vaak van toepassing als jouw onderzoek oplossingsgericht is, wat vaak het geval is als je voor een opdrachtgever schrijft. De deelvragen die hierbij horen zijn vaak in de vorm van:

“Hoe kan het probleem (dus de oorzaken van het probleem) worden opgelost en de doelstelling worden behaald?”

3. De verandering van de huidige naar de gewenste situatie
Als je eenmaal de oplossingen hebt gevonden, kun je vervolgens kijken hoe je deze oplossingen kunt toepassen en implementeren om het probleem in de huidige situatie te kunnen verhelpen. De soort deelvraag die je hierbij stelt is:

“Hoe kunnen de oplossingen/aanbevelingen het beste worden ingevoerd en geborgd?”

Voorbeeld hoofdvraag en deelvragen

“De hoofdvraag van het onderzoek luidt als volgt: welke factoren hebben bijgedragen aan de vorming van het euthanasiebeleid in Nederland en hoe werkt dit door in de zorgpraktijk?

Om tot een antwoord te komen zijn de volgende deelvragen geformuleerd:

  • Hoe zag de praktijk eruit in Nederland vóór de legalisering van euthanasie?
  • Welke actoren waren betrokken bij de totstandkoming van het huidige euthanasiebeleid en welke rol hebben zij hierin gespeeld?
  • Wat zijn de recentelijke ontwikkelingen en interacties?
  • Hoe wordt het huidige euthanasiebeleid geïnterpreteerd en in de praktijk uitgevoerd?”

Omdat de hoofdvraag een vraag is die je niet in één keer kunt beantwoorden, stel je deelvragen op. De deelvragen voldoen aan dezelfde criteria als de hoofdvraag, maar zijn simpeler en specifieker dan de hoofdvraag. Stel geen deelvragen op om voor de hand liggende concepten te verhelderen. Stel maximaal 5 à 7 deelvragen op. Wanneer je een kwantitatief onderzoek uitvoert, stel je in plaats van deelvragen hypothesen op.

Conceptueel model (indien van toepassing)

Een conceptueel model is de visuele weergave de verwachte oorzaak-gevolgrelatie in je onderzoek. Een conceptueel model stel je dus op als je een oorzaak-gevolgrelatie onderzoekt.

Een oorzaak-gevolgrelatie bestaat minimaal uit één onafhankelijke en één afhankelijke variabele. Een afhankelijke variabele is een kenmerk dat wordt beïnvloed door (en dus afhankelijk is van) de onafhankelijke variabele. Vaak zijn er in onderzoeken meerdere onafhankelijke variabelen die de afhankelijke variabele beïnvloeden.

Voorbeeld: in een onderzoek naar de invloed van het aantal uren krachttraining op spiermassa is de afhankelijke variabele spiermassa en de onafhankelijke variabele het aantal uren krachttraining.

Nadat is bepaald wat de afhankelijke en de onafhankelijke variabelen zijn, ontwerp je je conceptueel model middels kaders, pijlen en lijnen. De kaders staan voor de variabelen, een pijl tussen twee kaders representeert een causaal verband (waarbij het kader waarnaar de pijl wijst de afhankelijke variabele is) en een lijn tussen twee kaders geeft een correlatie aan, dus een niet-causaal verband. Dus het conceptueel model voor het bovenstaande voorbeeld ziet er zo uit:

Onderzoeksopzet

Je onderzoeksopzet is een miniversie van je methodologie (die later aan bod komt in je scriptie). In de onderzoeksopzet komen de volgende vier punten aan bod:

  • Of jouw onderzoek kwantitatief of kwalitatief of allebei is.
    Kwantitatief en kwalitatief zijn twee verschillende manieren om onderzoek te doen. Het verschil is dat bij kwantitatief onderzoek je data bestaat uit cijfers en je iets onderzoekt dat je kunt tellen en meten. Bij kwalitatief onderzoek echter onderzoek je ervaringen, betekenissen of ideeën, vaak middels interviews en observaties, en presenteer je de data in woordelijke beschrijvingen. Daarom wordt kwantitatieve data met statistische methodes geanalyseerd, en kwalitatieve data met interpretatieve methodes.
  • Of jouw onderzoek fieldresearch of deskresearch of allebei is.
    Bij fieldresearch verzamel jij zelf de data middels interviews, enquêtes of observaties, terwijl bij deskresearch je de bestaande data uit bestaande bronnen haalt door bijvoorbeeld literatuuronderzoek. In de onderzoeksopzet kun je zowel expliciet vermelden dat je fieldresearch of deskresearch hebt uitgevoerd of impliciet door aan te geven dat je enquêtes hebt gehouden of literatuuronderzoek hebt gedaan.

  • Welke data je gaat analyseren.
    In je onderzoeksopzet omschrijf je ook je data. Bestaat je data uit een database, rapporten, specifieke literatuur, casussen, een steekproef of een focusgroep? Als je een steekproef of focusgroep gebruikt, vermeld je ook het aantal deelnemers, de plaats waar de data is verzameld, de periode waarin de data is verzameld en of het een transversaal (cross-sectioneel) of longitudinaal onderzoek betreft. Tot slot vermeld je de inclusie- en exclusiecriteria.
  • Hoe (dus met welke methode) je de data gaat analyseren.
    Kwantitatieve data wordt meestal geanalyseerd met statistische methodes. Hiervoor kun je verschillende statistiekprogramma’s gebruiken, zoals SPSS, Excel en SAS. In je onderzoeksopzet vermeld je dan ook welke statistische methode je hebt gebruikt. Kwalitatieve data wordt geanalyseerd door patronen en betekenissen van tekst of gedrag te achterhalen. Zo kun je interviewdata transcriberen en coderen om vervolgens de resultaten te vergelijken, interpreteren, contextualiseren of op een andere manier verbanden te leggen. Ook bestaat er software om kwalitatieve data te analyseren, zoals NVivo, ATLAS.ti en KODANI.

Voorbeeld onderzoeksopzet

“Om de totstandkoming en implementatie van het euthanasiebeleid te onderzoeken zijn er kwalitatieve onderzoeksmethoden gebruikt. Dataverzameling vond plaats middels literatuur- en documentenanalyses van verscheidene beleidsstukken en artikelen aangaande euthanasie. Ook zijn er interviews afgenomen bij drie beleidsmedewerkers op het gebied van euthanasie om inzicht te krijgen in beleidsprocessen en uitvoeringspraktijken.”

De leeswijzer

Hier vermeld je kort wat je per hoofdstuk zal behandelen om de lezer te informeren over de structuur van je scriptie.

Voorbeeld leeswijzer

“In hoofdstuk twee wordt het theoretische kader beschreven van waaruit gekeken wordt naar de ontwikkelingen en interacties bij beleidsvorming en hoe beleid doorwerkt in de praktijk. In hoofdstuk drie worden de onderzoeksmethoden toegelicht. In hoofdstuk vier worden de resultaten beschreven. In hoofdstuk vijf worden de resultaten gekoppeld aan theorie en worden de conclusies van het onderzoek gepresenteerd. In hoofdstuk zes wordt teruggeblikt en gereflecteerd op het onderzoek.”

2. Theoretisch kader

Het theoretisch kader is bedoeld om je scriptie wetenschappelijk te funderen via literatuuronderzoek. Door specifieke theorieën en modellen over jouw onderwerp te bespreken geef je het onderzoek richting en kader je het onderzoek als het ware in.

Hoewel er geen vaste structuur bestaat om het theoretisch kader te schrijven, kun je het theoretisch kader inrichten aan de hand van je deelvragen, hypothesen, kernbegrippen en/of de historische context. Het gaat er uiteindelijk om dat het theoretisch kader logisch opgebouwd is. 

Je kunt het onderstaande stappenplan gebruiken om een goed theoretisch kader neer te zetten. Zo weet je zeker dat je een juiste structuur hebt aangebracht en alle essentiële informatie hebt verwerkt. 

Stap 1. Selecteer en definieer de belangrijkste begrippen in je onderzoek.
De belangrijkste begrippen zitten in je hoofd- en deelvragen. Stel dat je hoofdvraag is: “Wat is het effect van alcohol op het korte- en langetermijngeheugen?”, dan zijn je kernbegrippen “alcohol”, “kortetermijngeheugen” en ”langetermijngeheugen”. Nadat duidelijk is geworden wat je kernbegrippen zijn, begin je je theoretisch kader door eerst voor elk begrip de verschillende definities ervan in de literatuur te presenteren. Eenzelfde begrip kan immers vanuit verschillende perspectieven op verschillende wijzen worden beschreven. 

Stap 2. Vergelijk de definities en kies de definitie die aansluit bij jouw onderzoek.
Nadat duidelijk is geworden hoe wetenschappers jouw begrippen hebben gedefinieerd, kun je de verschillende definities met elkaar vergelijken en ze kritisch beoordelen. Vervolgens geef je aan welke definitie jij voor jouw onderzoek gaat gebruiken. Het is belangrijk dat je hierbij uitlegt waarom je deze definitie hebt gekozen en waarom/hoe deze definitie aansluit bij jouw onderzoek. De onderbouwing van je keuze moet niet moeilijk zijn, aangezien je net al met een kritische blik hebt gekeken naar de verschillende definities, de sterke en zwakke punten van de definities hebt besproken en je weet welke aspecten belangrijk zijn voor de beantwoording van je hoofdvraag. Tot slot geef je in deze stap aan wat de relaties zijn tussen je kernbegrippen.

Stap 3. Beschrijf theorieën en modellen die relevant zijn voor jouw kernbegrippen.
Ga per begrip dieper in op je gekozen definitie door eerder onderzoek en relevante theorieën aan te halen. Je beschrijft hierbij de bestaande discussies die wetenschappers hebben gevoerd over je onderwerp en welke methoden, theorieën en modellen zij hebben gebruikt. Zo maak je duidelijk op welke manier jouw kernbegrippen kunnen worden onderzocht. Vervolgens geef je aan welke theorieën en modellen jij gaat gebruiken om je theoretische onderzoeksvragen te beantwoorden (of je hypothesen te toetsen). Je beargumenteert waarom je voor die specifieke theorie en dat model hebt gekozen.

 

Voorbeeld theoretisch kader

Hieronder volgt een verkorte weergave van een theoretisch kader over het onderzoek naar het euthanasiebeleid in Nederland. Ieder paragraaf behandelt een specifiek aspect van het vraagstuk en kan uiteraard uitvoeriger worden beschreven.

“Passend zou zijn om te beginnen met een definitie van wat beleid is. Echter, er bestaat niet één bepaalde definitie van beleid. De manier waarop Hoogerwerf in het leerboek beleidswetenschap spreekt over beleid, definieert twee belangrijke kenmerken ervan: “Beleid beweegt zich niet in het luchtledige. Het is de resultante van allerlei maatschappelijke krachten en het brengt zelf ook maatschappelijke krachten op gang” (2008:22). Het gaat dus over de totstandkoming van beleid en de gevolgen van beleid in de praktijk. 

Het beleidsproces kan onderverdeeld worden in zes deelprocessen: agendavorming; beleidsvoorbereiding; beleidsbepaling; beleidsinvoering en -implementatie; beleidshandhaving; en beleidsevaluatie (Hoogerwerf 2008:24). In dit onderzoek zullen voornamelijk de agendavorming, de beleidsbepaling en -implementatie van het euthanasiebeleid onderzocht worden. Maar ook de overige deelprocessen zullen indirect en impliciet terugkomen gedurende het onderzoek.

Als men beleid wil onderzoeken is het belangrijk om te ontdekken hoe dat beleid zichtbaar is in de samenleving. Dat kan onder andere door te kijken naar de beleidsinstrumenten. Er zijn verschillende manieren om beleid vorm te gegeven, omdat er verschillende beleidsinstrumenten bestaan en in elk beleidsmodel staan andere beleidsinstrumenten centraal. Welke soort(en) instrument(en) gekozen worden is afhankelijk van de manier waarop het doel bereikt kan worden. In het geval van het euthanasiebeleid gaat het om het bereiken van een beoogd doel via beïnvloeding van het gedrag van mensen. 

Wetgeving, als onderdeel van beleid, kan gezien worden als het van buitenaf reguleren van handelingen op de werkvloer (primaire regels), of althans het betrachten hiervan. Dit houdt in dat de wetsregels erin moeten slagen tussenbeide te komen bij verhoudingen en interacties die voor de actoren in het veld van grote betekenis kunnen zijn en die al gereguleerd zijn. Lipsky legt dit verschijnsel als volgt uit. Volgens hem maken de actoren in het veld zelf ook beleid. Hij noemt ze ‘street-level bureaucrats’: medewerkers in de publieke sector die in het kader van hun beroep in directe interactie verkeren met burgers en die over een grote mate van (beslis)vrijheid beschikken bij de uitvoering van hun werk. Ondanks dat zij gebonden zijn aan voorschriften of regels van een centraal beleid, hebben ze vaak de mogelijkheid om binnen de relatie die ze hebben met een cliënt, het beleid om te vormen zodat het past in hun eigen doeleinden (Lipsky 1980:3). De gezondheidszorg is een publieke sector, waarin de arts- patiëntrelatie hét voorbeeld is van interactie tussen de professional en de burger (de patiënt). En bij het wel of niet inwilligen van een euthanasieverzoek, beschikt de individuele arts over ruime vrijheid om het wel of niet te doen. In het geval van artsen speelt echter een ander bijzonder kenmerk van de medische professie: professionele autonomie. De manier waarop de professionele autonomie van de beroepsgroep een rol speelt in het euthanasiebeleidsproces zal in deze scriptie verder onderzocht worden.”

3. De methode

Na het theoretisch kader komt meestal de methode. Hierin beschrijf je precies hoe je je onderzoek hebt uitgevoerd en hoe je je resultaten hebt verkregen. Hieronder staat beschreven uit welke onderdelen de methode bestaat:

Type onderzoek

Geef aan of je onderzoek kwalitatief, kwantitatief of een combinatie ervan is en leg uit waarom dit type onderzoek de beste keuze is voor het beantwoorden van jouw onderzoeksvraag. Kwalitatief onderzoek gebruik je wanneer je een hoofdvraag hebt die je beantwoord middels interpretaties, betekenissen en ervaringen. De resultaten worden daarom ook uitgedrukt in woorden. Met kwantitatief onderzoek worden objectieve en onveranderlijke feiten achterhaalt en worden de resultaten uitgedrukt in cijfers.

Voorbeeld type onderzoek

“De aard van de probleemstelling en doelstelling van dit onderzoek vereisen een kwalitatieve onderzoeksmethode. Het is namelijk een explorerend onderzoek naar beleids- en praktijkprocessen en de interacties tussen betrokken actoren.”

Dataverzameling

Geef aan of je je data hebt verzameld middels literatuuronderzoek (deskresearch), veldonderzoek (fieldresearch) of een combinatie ervan. Er is sprake van literatuuronderzoek wanneer je rapporten analyseert, databases onderzoekt, cijfers analyseert of cases bestudeert. Veldonderzoek daarentegen bestaat uit interviews, observaties, enquêtes of experimenten.

Voorbeeld dataverzameling

“De methoden van de dataverzameling in dit onderzoek zijn literatuur- en documentanalyses en interviews.”

Datakenmerken en inclusie- en exclusiecriteria

Vermeld de belangrijkste kenmerken waaruit je data bestaan. Bij literatuuronderzoek beschrijf je welke literatuur, database(s), artikelen en/of rapporten je hebt geraadpleegd. Bij veldonderzoek beschrijf je de leeftijd, geslacht, land van afkomst, beroep, opleidingsniveau en/of andere relevante informatie over de deelnemers. Als je interviews hebt gebruikt, vermeld je ook de locatie en tijd waarin de interviews zijn gehouden en of de interviews gestructureerd, semigestructureerd of open waren. Tot slot vermeld je welke gevallen je hebt meegenomen in de data (inclusiecriteria) en welke niet (exclusiecriteria).

Procedure

Beschrijf het praktische verloop van het onderzoek, van begin tot eind. Vertel onder andere hoe en hoeveel deelnemers je hebt verworven, welke informatie en instructies zij kregen, waar het onderzoek plaatsvond, hoe de meetinstrumenten gebruikt werden, hoe lang de sessie(s) duurde(n), hoe de debriefing plaatsvond en hoe de deelnemers beloond werden. Als het onderzoek negatief werd beïnvloed vanwege omstandigheden, zoals geluidsoverlast of technische storingen, kun je dit hier vermelden.

Voorbeeld datakenmerken en procedure

“In dit onderzoek is gekozen voor het semigestructureerde interview om bepaalde cruciale vraagstukken aangaande de hoofdvraag te beantwoorden en om meer diepgang in het interview te verkrijgen. De interviews zijn ieder vooraf voorbereid over de onderwerpen die in ieder geval aan bod dienden te komen en voor ieder interview apart is er een topiclijst opgesteld aan de hand van de literatuur. Aan het einde van de interviews werden respondenten gevraagd naar eventuele slottoevoegingen. De interviews zijn getranscribeerd volgens het Verbatim-principe (letterlijk uittypen). 

Drie respondenten met een belangrijke rol in beleidsontwikkelingen omtrent euthanasie zijn per mail benaderd voor het interview: een beleidsmedewerker van het KNMG, een beleidsadviseur op de afdeling Ethiek van de Directie Publieke Gezondheid en een voormalig Officier en Minister van Justitie en Veiligheid. De interviews vonden plaats op respectievelijk 27 maart, 29 maart en 28 augustus 2012 op kantoor van de respondenten.

Wat betreft literatuur is er gebruik gemaakt van verscheidene Kamerstukken, zoals een verslag van algemeen overleg, brieven van ministers gericht aan de Tweede Kamer en moties van Kamerleden. Een brief van de KNMG aan de minister van VWS en meerdere publicaties van de KNMG geanalyseerd, omdat ze aangemerkt kunnen worden als een concretisering van het euthanasiebeleid of als een reactie op beleidsontwikkelingen.”

Data-analyse

Beschrijf hoe je de data hebt voorbereid voor analyse en vervolgens hebt geanalyseerd.
Voor kwantitatieve onderzoeken kan de voorbereiding bestaan uit het inlezen van de data in een statistiekprogramma (vermeld welk programma je gebruikt), het identificeren van outliers en ontbrekende waarden, het verwijderen van deelnemers met onvolledige of niet serieuze antwoorden, het aanmaken van nieuwe variabelen of het hercoderen van bestaande variabelen. Vervolgens kun je de voorbereide data analyseren middels statistische toetsen, zoals ANOVA, t-toets en regressieanalyse. Voor kwalitatieve onderzoeken kan een soortgelijke datavoorbereiding worden getroffen. De analyse ervan is echter verschillend. Kwalitatieve data-analyse verloopt namelijk via transcriberen, coderen, categoriseren, analyseren, vergelijken of een combinatie ervan.

Voorbeeld data-analyse

“De analyse van de interviews en documenten verliep op soortgelijke wijze. Er werd gestart met open coderen waarbij er labels werden gegeven in de stukken tekst. Tijdens het labelen is gelet op het voorkomen van zinnen of zinsdelen die betrekking hebben op de vooraf opgeschreven begrippen. Ook andere opvallende onderwerpen, waar van tevoren niet aan was gedacht, zijn gelabeld. Een nieuwe label is genoteerd en vanaf dat moment is ook op het voorkomen van die label gelet in de analyse. Vervolgens zijn de losse labels met elkaar vergeleken, verbonden en in groepen verdeeld op basis van een ontdekte samenhang ertussen. Ten slotte zijn de concepten met elkaar verbonden en in relatie tot elkaar beschrevenen en het resultaat is dat er een theorie gevormd en uitgewerkt is. Daarbij is al het materiaal als een geheel beschouwd en is alle gebruikte data met elkaar geïntegreerd. Deze integratie is in de rapportage tot uitdrukking gebracht en is op die manier een zo volledig mogelijk antwoord gegeven op de deelvragen en de hoofdvraag van het onderzoek.”

Validiteit en betrouwbaarheid

Tot slot toon je aan dat jouw onderzoek valide en betrouwbaar is. Oftewel, hebben je meetinstrumenten gemeten wat je wilde meten (validiteit) en zouden dezelfde onderzoeksresultaten worden verkregen als jouw onderzoek werd gerepliceerd (betrouwbaarheid)? Zo is een enquête niet valide als de vragen zo onduidelijk zijn dat elke respondent de vraag anders interpreteert. Zie de onderstaande tips om de validiteit en betrouwbaarheid van je onderzoek te waarborgen.

Tips om de validiteit en betrouwbaarheid te waarborgen

  • Operationaliseer dat wat je wil meten (validiteit)
    Vaak zijn de dingen die je onderzoekt abstracte zaken, zoals “gezondheid”, “vertrouwen” “bedrijfsperformance”. Het is daarom van belang dat je deze termen zo definieert dat ze meetbaar worden.
  • Gebruik bewezen meetinstrumenten (validiteit)
    Als alle wetenschappers een specifieke methode gebruiken om een bepaald fenomeen te meten, is het meestal niet verstandig dat jij kiest voor een andere methode (tenzij je je keuze goed kunt beargumenteren). Ook als je zelf enquête- of interviewvragen bedenkt, is het verstandig om dit te baseren op eerder onderzoek, de adviezen van experts of vertegenwoordigers van de doelgroep.
  • Stel duidelijke en concrete vragen (betrouwbaarheid)
    Een onduidelijke vraag kan door respondenten op meerdere manieren worden geïnterpreteerd. Het gevolg is dat respondenten een andere vraag beantwoorden dan jouw bedoelde vraag. Vermijd te theoretische en lange vragen. Deel lange of moeilijke vragen op in meerdere kortere vragen.
  • Zorg voor voldoende aantal deelnemers, cases of metingen (betrouwbaarheid)
  • Voorkom sociaal-wenselijke antwoorden (validiteit)
    Dit doe je door suggestieve vragen te vermijden. Dus je vraagt niet “Vindt u ook niet dat discriminatie gestraft moet worden?” maar “Wat vindt u van discriminatie?”. Daarnaast is het belangrijk om de juiste meetomgeving te kiezen. Als je leerlingen interviewt over hun leraar in het bijzijn van hun leraar dan heb je meer kans op sociaal-wenselijke antwoorden.
  • Analyseer hoe intern consistent je vragenlijst is (betrouwbaarheid)
    Hiervoor kun je gebruikmaken van verschillende statistische analyses, zoals de Cronbach’s alpha. Hiermee check je of de door jouw opgestelde vragen wel de variabele meet die jij wil meten.

Voorbeeld validiteit en betrouwbaarheid

“In dit onderzoek zijn de validiteit en betrouwbaarheid vergroot door middel van triangulatie. Triangulatie is het verkrijgen van een krachtiger resultaat doordat het onderwerp vanuit verschillende zijden wordt bekeken (2009:437). Er zijn meerdere vormen van triangulatie. In dit onderzoek is triangulatie van methoden en databronnen toegepast, aangezien er drie methoden van dataverzameling (documenten, interviews en literatuur) toegepast zijn en tevens meerdere soorten van dezelfde databron gebruikt zijn (drie interviews, meerdere documenten en literatuur). Bovendien is de validiteit ook vergroot door het goed volgen van de onderzoeksopzet en member-check toe te passen bij de interviews. Oftewel, de resultaten zijn teruggekoppeld aan de respondenten ter controle. De betrouwbaarheid van het onderzoek is gewaarborgd dankzij peer-debriefing: regelmatige besprekingen gedurende het onderzoek met mijn begeleidster die kennis heeft van het onderzoeksthema.”

4. De resultaten

Je begint dit hoofdstuk met een korte leeswijzer waarin je aangeeft hoe de structuur van dit hoofdstuk eruitziet. Dit hoofdstuk kun je namelijk op verschillende manieren indelen. Zo kun je de resultaten indelen per deelvraag/hypothese, dus elke paragraaf die je schrijft is dan een antwoord op een deelvraag/hypothese. Soms is het handiger om de resultaten in te delen per onderzoeksmethode of deelonderwerp, zoals bij interviewresultaten.

Nadat je structuur duidelijk is, bespreek je de belangrijkste resultaten die relevant zijn voor je deelvragen en hoofdvraag. Je kunt eventueel figuren, tabellen, grafieken of citaten toevoegen ter ondersteuning van je resultaten. Irrelevante resultaten plaats je in de bijlage. In de tekst verwijs je vervolgens naar deze bijlage.

Nadat je de resultaten hebt beschreven, geef je in één of twee zinnen aan wat dit betekent voor de betreffende deelvraag, zonder in te gaan op wat dit betekent voor je hoofdvraag. 

 

Voorbeeld resultaten

Hieronder staat een paragraaf (als losse zinnen weergegeven) van een kwantitatief onderzoek naar de relatie tussen aantal uren training en spiermassa. Bij een kwalitatief onderzoek kan dezelfde structuur worden aangehouden. 

  • Introduceer eerst welke deelvraag of hypothese je gaat bespreken:
    “De hypothese dat het aantal uren training invloed heeft op spiermassa is getest middels een regressieanalyse.”
  • Presenteer vervolgens de resultaten:
    “Het blijkt dat aantal uren training een significant effect heeft op spiermassa, F(1.14) = 130,42, p < 0,001. Oftewel, aantal uren training is een significante voorspeller van de hoeveelheid spiermassa: hoe meer er wordt getraind, des te meer spiermassa er wordt verkregen.”
  • Leg uit wat dit resultaat betekent voor jou deelvraag of hypothese:
    “Hiermee is de bovenstaande hypothese bevestigd.”

Als je veel resultaten hebt, is het handig om de belangrijkste resultaten aan het einde kort samen te vatten. 

5. De conclusie

De conclusie is in feite het antwoord op je hoofdvraag. Belangrijk bij de conclusie is dat je geen nieuwe informatie of interpretaties presenteert, maar de belangrijkste resultaten in een lopende tekst weergeeft. Een goede conclusie schrijven bestaat uit vier stappen:

Stap 1. Herhaal de hoofdvraag
Dit is nodig zodat de lezer weer weet waar het onderzoek ook alweer over ging.

Voorbeeld conclusie stap 1

In deze scriptie stond de volgende vraagstelling centraal: “Hoe heeft het euthanasiebeleid in Nederland vorm gekregen, hoe heeft het beleid zich verder ontwikkeld, welke actoren spelen hierbij een rol en welke interacties liggen hieraan ten grondslag? En hoe werkt dit door in de zorgpraktijk?”. In dit laatste hoofdstuk wordt teruggeblikt op de belangrijkste onderzoeksresultaten in relatie tot de hoofdvraag.”

Stap 2. Presenteer de antwoorden op de deelvragen.
Dit doe je door de belangrijkste resultaten op te noemen. Je presenteert eerst de antwoorden op de deelvragen, omdat deze bevindingen leiden tot het antwoord op de hoofdvraag. Als je in plaats van deelvragen hypothesen hebt opgesteld, dan geef je in dit onderdeel aan of de hypothesen zijn bevestigd of ontkracht.

Voorbeeld conclusie stap 2

“Allereerst is er de interactie tussen artsen en de maatschappij. Er ontstond een behoefte bij patiënten om geholpen te worden door de arts aan een zachte dood. Artsen wilden hun patiënten helpen en vonden euthanasie een geschikte manier. Nadat de discussie een andere wending nam en de focus werd gelegd op “het recht op euthanasie”, stonden artsen onder druk van de maatschappelijke liberalisatie en de wens voor een steeds verdere uitbreiding van de mogelijkheden van euthanasie. Artsen hebben echter de vrijheid om het euthanasiebeleid in de relatie met hun patiënten binnen de grenzen van de wet te interpreteren. Het is deze interpretatie die doorklinkt in de praktijk.

Daarnaast heeft deze scriptie laten zien dat rechtelijke uitspraken over euthanasiekwesties een belangrijke rol hebben gespeeld in de beleidsvorming rondom het levenseinde. De rechtspraak lijkt soms voorop te lopen. De uitspraak van de Hoge Raad in 1984 leidde ertoe dat euthanasie gerechtvaardigd kon worden indien het onder bepaalde voorwaarden is toegepast en daarmee bevestigde zij de maatschappelijke ontwikkeling van de tolerantie ten opzichte van euthanasie. Ook andersom is er interactie geweest. Kort na het eerste euthanasieproces in 1973 (de zaak-Postma17) dat veel aandacht in de media kreeg, werd de Vereniging Voor Vrijwillige Euthanasie (NVVE) opgericht.

Daarnaast is er interactie tussen de rechtspraak en de wetgever. Tijdens het wetstechnisch overleg van het wetsvoorstel van de huidige euthanasiewet kwam er informatie over de uitspraak van de rechtbank in Haarlem over de zaak Brongersma. De rechtbank oordeelde daarin dat levensmoeheid zonder een medisch classificeerbare ziekte geen grond voor euthanasie kan zijn. Levensmoeheid is vervolgens expliciet behandeld in de Tweede Kamer en Kamerleden hebben uitgesproken dat ze dat te ver vonden gaan en dat de wet niet zou voorzien in die gevallen van euthanasie.

De politiek speelt in alle beschreven interacties een rol, soms op de voorgrond, en soms meer op de achtergrond. Daarbij zijn er interacties binnen de politiek (tussen politieke actoren) en tussen de politiek en maatschappelijke actoren, waarvan het gevolg is dat het ene kabinet meer ruimte laat voor beleidsontwikkelingen dan het andere. Beleidsontwikkelingen zijn het gevolg van die wisselwerkingen en zijn daarom gevoelig voor zowel politieke als maatschappelijke veranderingen en daarmee dynamisch.

Ten slotte spelen belangenpartijen een belangrijke rol. Naast de KNMG, als belangenbehartiger van de artsen, speelt ook de NVVE een uiterst belangrijke rol in vooral het op de maatschappelijke en politieke agenda zetten van euthanasie. Zij is voorloper wat betreft onder de aandacht brengen van nieuwe accenten en aspecten van euthanasie. Hieruit volgt dat de NVVE een belangrijke rol speelt in de agendavorming als deelproces van beleidsvorming, zoals dat onderscheid in de theorie wordt gemaakt (Hoogerwerf 2008:24).” 

Stap 3. Beantwoord de hoofdvraag.
Let op dat je de vraag en het antwoord niet letterlijk, maar op een beschrijvende wijze presenteert. Het is trouwens ook mogelijk om stap 2 en stap 3 om te wisselen. Dan presenteer je eerst het antwoord op de hoofdvraag en vervolgens onderbouw je het antwoord op de hoofdvraag met de antwoorden op de deelvragen.

Voorbeeld conclusie stap 3

“Dit onderzoek heeft aangetoond dat de beleidsontwikkeling rondom euthanasie geen lineaire ontwikkeling is geweest. Het euthanasiebeleid is tot stand gekomen, heeft zich steeds verder ontwikkeld en is aan veranderingen onderhevig geweest binnen een groot netwerk van actoren en is het gevolg van dynamische en voortdurende interacties tussen de verschillende actoren en maatschappelijke en politieke ontwikkelingen.”

Stap 4. Eindig de conclusie met een krachtige slotzin.
Probeer de conclusie te eindigen met een zin die het antwoord op de hoofdvraag samenvat.

 

Voorbeeld conclusie stap 4

“Het euthanasiebeleid in Nederland is vanaf het begin een dynamisch proces geweest. Nieuwe ontwikkelingen zijn enerzijds de uitkomst van interacties in een uitgebreid netwerk van verschillende actoren en anderzijds het begin van weer nieuwe beleidsontwikkelingen. Het is alsof Hoogerwerf (2008:22) met zijn volgende uitspraak speciaal het euthanasiebeleid in Nederland heeft bedoeld: “Beleid is de resultante van allerlei maatschappelijke krachten en het brengt zelf ook maatschappelijke krachten op gang”. 

Een aantal belangrijke opmerkingen:

  • Wanneer je de resultaten in de conclusie vermeldt, gebruik dan niet precies dezelfde bewoordingen als in de resultatensectie. Gebruik net iets andere formuleringen.
  • Interpreteer geen resultaten (dat doe je tijdens de discussie).
  • Geef geen voorbeelden.
  • Geef geen nieuwe informatie.
  • Je kunt je conclusies pas generaliseren als je voldoende en significante data hebt.

6. De discussie

De discussie is bedoeld om je onderzoek en onderzoeksresultaten te evalueren en te bekritiseren. Als je resultaten niet overeenkomen met je verwachtingen (op basis van het theoretisch kader), geef je in de discussie verklaringen hiervoor door in te gaan op de methodologie of de wetenschappelijke inhoud. Daarnaast geef je aan wat de beperkingen zijn van jouw onderzoek. Aan het einde kun je eventueel suggesties doen voor vervolgonderzoek.

De plaats van de discussie in je scriptie is afhankelijk van de eisen van je opleiding. Soms wordt deze voor de conclusie geschreven en soms erna. Ook komt het voor dat de conclusie en discussie als één hoofdstuk worden behandeld onder de titel ‘Conclusie en discussie’. 

De meeste opleidingen eisen dat de volgende onderdelen aanwezig zijn in de discussie:

1. Bespreek de validiteit (mits deze niet in de methode is behandeld)
Geef aan of je resultaten betrouwbaar en valide zijn. Met andere woorden, laat zien dat je hebt gemeten wat je wilde meten.

Voorbeeld validiteit bespreken

“Dankzij het gebruik van meerdere databronnen, namelijk interviews, documentenanalyse en literatuurstudie is een zo gedetailleerd mogelijk onderzoek verricht om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden. Deze triangulatie van methoden heeft bijgedragen aan de validiteit en betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten. Ook de triangulatie van databronnen heeft de validiteit verbeterd, met name de analyse van een uitgebreide lijst met verschillende documenten, vooral Kamerstukken en documenten van de KNMG.”

2. Verklaar de resultaten
Geef aan of je resultaten overeenkomen met je verwachtingen. Wat zijn de mogelijke verklaringen? Je kunt als verklaring je eigen inzichten en interpretaties geven, maar je kunt ook literatuur, oftewel het theoretisch kader, raadplegen. Zo creëer je in je discussie een samenhang tussen de resultaten en de theorie. 

Voorbeeld resultaten verklaren

“Het politieke aspect van de beleidsontwikkelingen is in het bijzonder interessant, omdat uit de resultaten van dit onderzoek naar voren komt dat de politiek als belangrijkste factor voor het tot stand komen van euthanasiebeleid kan worden gezien. Dit resultaat lijkt bijvoorbeeld in overeenstemming te zijn met een conclusie van Stuart Blume (2006) in zijn onderzoek naar ‘social movements’. In sommige literatuur wordt de beweging in het westen die streeft naar acceptatie van euthanasie ook gezien als een social movement (“right to die-movement”) (Seale in Bird e.a. 2010:217). In zijn onderzoek vraagt Stuart Blume (2006) zich af waarom de anti- vaccinatie-bewegingen die in verschillende landen op gelijksoortige wijze te werk zijn gegaan, in sommige landen wel en in andere niet succesvol konden worden in de zin van het beïnvloeden van beleidsvorming. Zijn verklaring is: politieke opportuniteit, namelijk verschillen in de manier waarop politiek werkt in verschillende landen. De conclusie in dit onderzoek over de rol van de politiek lijkt in zoverre in overeenstemming te zijn met zijn conclusie.”

3. Bespreek nieuwe inzichten
Of de resultaten overeenkomen met je verwachtingen of niet, jouw onderzoek heeft uiteindelijk iets toegevoegd aan de bestaande kennis over het onderwerp. Geef aan tot welke nieuwe inzichten jij bent gekomen.

 

 

Voorbeeld nieuwe inzichten

“Belangrijk om op te merken is ook dat tijdens de analyseprocessen er nieuwe concepten of theorieën voortkwamen die relevant bleken voor de hoofdvraag, maar ontbraken in het theoretisch kader. Deze nieuw ontdekte concepten zijn vervolgens ook beschreven en verder uitgediept door de analyse van overige documenten. Een voorbeeld is de theorie over hoe actoren zich gedragen binnen een netwerk van interacties. Uit de analyse van een interview kwam voort dat actoren veel rekening met elkaar houden en er sprake is van ongeschreven regels van omgang. Dat was een aanleiding om op zoek te gaan naar specifieke theorie over hoe actoren met elkaar omgaan in een beleidsnetwerk. Als gevolg daarvan is de theorie van Klijn e.a. (1994) opgenomen in het theoretisch kader. Een ander voorbeeld is de theorie over ‘social movements’. Omdat tijdens het analyseproces bleek dat de NVVE een hele belangrijke actor is, is op dat moment de behoefte aan theorie over social movements ontstaan. Daarvoor is gebruik gemaakt van het onderzoek van Stuart Blume (2006).”

4. Bespreek de beperkingen van je onderzoek
Hier benoem je alle mogelijke factoren die jouw resultaten hebben beïnvloed. Denk hierbij aan de gebruikte methode, de problemen tijdens metingen, gebrek aan data of literatuur en allerlei andere factoren waar rekening mee gehouden dient te worden. Na het benoemen van deze beperkende factoren beargumenteer je ook hoe deze beperkingen de resultaten verklaren. Geef tenslotte aan of deze beperkingen in toekomstig onderzoek kunnen worden voorkomen.

 

 

Voorbeeld beperkingen

“Uiteraard zijn er net als in elk wetenschappelijk onderzoek ook in dit onderzoek een aantal tekortkomingen. Allereerst zijn er slechts drie interviews gedaan, dankzij meer interviews zouden de resultaten van het onderzoek versterkt kunnen worden. Voornamelijk is het een gemis dat er geen interview heeft plaatsgevonden met een medewerker van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillige Levenseinde (NVVE). De NVVE heeft blijkt namelijk een erg belangrijke rol te spelen in de beleidsontwikkelingen. Daarnaast zou een interview met een arts ook van toegevoegde waarde kunnen zijn, omdat die ook iets zou kunnen vertellen over de effecten van het beleid op de zorgpraktijk. Het gemis van deze twee aspecten kon wel enigszins gedicht worden aan de hand van literatuuronderzoek en documentenanalyses, maar een interview zou ongetwijfeld van extra waarde zijn.”

5. Bespreek de implicaties van je onderzoek
Een conclusie heeft wetenschappelijke en/of praktische implicaties, oftewel gevolgen. De wetenschappelijke implicatie van je bevindingen geef je aan door zinnen te gebruiken zoals: 

  • “Dit is het eerste onderzoek over…”
  • “Deze bevindingen dragen bij aan de bestaande kennis over dit onderwerp door…”
  • “De resultaten bieden meer inzicht in het verschijnsel van…”

De praktische implicatie kun je aangeven door zinnen zoals:

  • “Dit onderzoek is relevant voor…, omdat…”
  • “Deze nieuwe kennis kan gebruikt worden om nieuwe interventiemethoden te ontwikkelen op het gebied van…”
  • “Dit onderzoek heeft belangrijke gevolgen voor de ontwikkeling van…”

Voorbeeld implicaties

“De resultaten van dit onderzoek kunnen gebruikt worden door beleidsmakers om bijvoorbeeld inzichten te krijgen in het netwerk van actoren dat betrokken is bij de ontwikkelingen in het euthanasiebeleid. Ook kunnen de resultaten gebruikt worden bij eventuele toekomstige beleidsevaluaties van bijvoorbeeld de euthanasiewet. In het bijzonder kan dit onderzoek interessant zijn voor onderzoekers en beleidsmakers in het buitenland waar van tijd tot tijd het onderwerp (van legalisering) van euthanasie hoog op de agenda staat.”

6. Geef aanbevelingen voor vervolgonderzoek
Naar aanleiding van de implicaties kun je meestal een logische brug slaan naar een vervolgonderzoek. Het vervolgonderzoek moet een probleem oplossen dat uit jouw onderzoek naar voren is gekomen. Een vervolgonderzoek is dus niet bedoeld om jouw onderzoek aan te vullen, het is een losstaand onderzoek naar een nieuw probleem naar aanleiding van of voortbordurend op jouw onderzoek.

 

Voorbeeld suggesties vervolgonderzoek

“Een mogelijk onderwerp voor vervolgonderzoek is de vergelijking met het buitenland. Stuart Blume ondervond verschillende maten van succes wat betreft de anti-vaccinatie- beweging en verklaarde dit aan de hand van politieke opportuniteit. Dit zou ook onderzocht kunnen worden wat betreft de acceptatie van euthanasie. Bijvoorbeeld in Engeland en Schotland is nog niet zo lang geleden legalisering maatschappelijk en politiek bediscussieerd, maar is het er niet van gekomen. Door middel van nieuw onderzoek zouden verklaringen gezocht kunnen worden naar de vraag waarom het in Nederland (en andere landen) bijvoorbeeld wel is gelukt en elders in het buitenland niet.”

7. Aanbevelingen (indien van toepassing)

Dit hoofdstuk schrijf je wanneer je onderzoek doet voor een opdrachtgever. In dit onderdeel geef je je opdrachtgever adviezen, benoem je welke oplossingen er mogelijk zijn en wie welke maatregelen moeten nemen. Schrijf minimaal drie, maximaal zeven aanbevelingen.

Het spreekt vanzelf dat aanbevelingen beargumenteerd en realistisch zijn. Een aanbeveling die geen rekening houdt met de randvoorwaarden, zoals het beschikbare budget, de deadlines, de regels/wetgeving, is een irrealistische aanbeveling. Een aanbeveling is onderbouwd als duidelijk is gemaakt wat de maatregel gaat opleveren aan de oplossing van het probleem en hoe/waarom. De informatie voor de onderbouwing is afkomstig van je onderzoek. Dus slechts de aanbeveling zelf is nieuwe informatie, de rest niet.

Geef tot slot aan welke aanbeveling volgens jou het beste als eerst zou moeten worden doorgevoerd.

 

8. Nawoord (optioneel)

Het nawoord kun je gebruiken om mensen te bedanken, net als in het voorwoord, en om te reflecteren over het scriptieproces. Wanneer je in het voorwoord mensen hebt bedankt, dan gebruik je het nawoord slechts voor de reflectie. Reflecteren over het scriptieproces houdt in dat je beschrijft wat er goed ging en wat niet, hoe je het de volgende keer anders zou aanpakken, wat je ervan hebt geleerd en of een eventuele samenwerking goed is verlopen of niet. Sluit het nawoord af met je naam en datum.

9. Literatuurlijst

Hier vermeld je alle bronnen waar je gebruik van hebt gemaakt. Je opleiding geeft aan welke stijl je moet hanteren voor de bronvermelding. Vaak is dit de APA-stijl.

 

 

10. Bijlagen (indien van toepassing)

De bijlage is bedoeld om extra, secundaire informatie te plaatsen die niet in de hoofdtekst thuishoort. Let op: als je een bijlage opneemt, moet je in je scriptie daar ook minstens één keer naar verwijzen. Ook is het belangrijk dat je alle bijlagen nummert en voorziet van een titel, zoals bijvoorbeeld: “Bijlage 1. Enquêtes”

Dit zijn de zaken die je opneemt als bijlage:

  • Tabellen, figuren, analyses, illustraties die niet nodig waren om de hoofdvraag te beantwoorden.
  • Transcripties van interviews, uitwerkingen van enquêtes, e.d.
  • Kopieën van formulieren, brieven, mailuitwisselingen met bedrijven of personen.
  • Een verklarende lijst van symbolen, afkortingen en definities.